Nenad de muzikant

Leo Divendal, 2006-02-05


Het is vreemd, maar ik kan nog nauwelijks bevatten dat Nenad niet meer leeft. Hij had een aanwezigheid voor me op een bijna andere laag, die nauwelijks aan sterfelijkheid is gebonden. Al weer jaren geleden ineens verschenen in m'n leven, op een zonnige zaterdagochtend op de Noordermarkt. De zaterdagmorgen is al de fijnste ochtend van de week, de dag met de grootste vrijheid, van de markt, van een cappuccino bij Capri en een broodje kaas/tomaat uit de oven, van lekkere kaasjes en zeepjes, van marktmensen die sowieso al een bepaalde engelachtigheid bevatten. De aartsengel in dat geheel is de accordeonist die met een zeldzame melancholie aardse deuntjes tevoorschijn tovert over liefde en afscheid, over een klop op de deur of een overspelige losbol, over een avond in de winter en over de warmte van een ander. Kinderen stoppen als vanzelf voor zijn aangezicht, blijven staan en staren naar zijn gezicht, dat ongelofelijk lieve en onschuldige gezicht. Jonge moeders worden vanzelf meegetrokken door hun kleintjes, komen tot stilstand en verbazen zich onbewust over de ruwheid van hun eigen geliefde naast deze bijna onaardse tederheid die uit zijn mond in zijn muziek omhoog kringelt.
De kindjes komen betoverd door zijn liederen in een droom van paradijselijkheid, hun ouders en ons als toeschouwers meetrekkend in een grensgebied van realiteit en verlangen naar een betere wereld die hier, nu, vandaag begint in dit lied.

Er zijn een heel aantal momenten geweest dat ik Nenad uit de markt vandaan heb kunnen meetronen naar andere feestelijke plekken, een bruiloft van vrienden, een opening van een bijzondere tentoonstelling. Ons eigen 25-jarig liefdesfeest op een boerenerf in een donderend onweer in Holysloot. Het waren optredens waarin hij geen stilte wilde, geen geïsoleerde aandacht. Laat mij maar spelen, ergens, tussen de mensen door, ik vind hen wel of zij mij. In de roes van het feest speelde zijn klanken een aparte toon van fijnzinnige persoonlijke aandacht en stemming.

De stemmingen die Nenad wist te ontlokken aan zijn accordeon en aan zijn stem waren intens aanwezig en tegelijk bijna bescheiden, het mocht er zijn maar het hoefde niet als je niet wilde, het was nooit opeisend.
Het was een bijna onzichtbare aanwezigheid, tussen de gasten door, transparant, zodat ieder geraakt kon worden door een ontroering waarvan hij of zij nauwelijks wist waar die precies vandaan kwam.
Zijn veeleisendheid bestond naar zichzelf toe, in zijn open intentie het hart van een ander te bereiken, naar zijn meest open en eerlijke klank, tastend en zoeken, hoe deze trilling een ander raakt.

Tweemaal heb ik hem buiten deze bijna argeloze optredens zien verschijnen in een andere dimensie.
De eerste maal was op de opening van mijn expositie in het Armando-museum in dat prachtige kale 12e-eeuwse kerkje in Amersfoort. Hij speelde een ongelofelijk rauwe en pijnvolle versie van een stuk van Satie waarin plotseling die zoete slijpende meeslependheid van andere vertolkingen van de tafel werd geveegd om plaats te maken voor een kaal getrokken spoor van verdriet en ontblote angst.
De andere keer was een eigen concert waartoe ik hem had uitgenodigd en uitgedaagd, in de Plaatsvervangster, een project over het model in de fotografie, zes avonden van lezingen en concerten in de Uilenburger Synagoge, in december 2001.
Ik had hem in contact gebracht met Maria Zalinska, een muzikaal ongeschoolde studente met een in mijn ogen eigen en ongepolijst geluid maar met een tegelijk ongehoorde muzikale tederheid.
Het was een ongekende ontroerende avond van zoeken en vinden en van ontmoeten van twee ontheemde zielen. Ik zeg je dat het puur muzikale liefde was.

Nenad was een aartsengel voor me, zo'n enkele verschijning in je leven die plotseling verschijnt op een onverwacht moment, dan weer verdwijnt, vaak voor langere tijd, wat wist ik eigenlijk van zijn leven. Een nieuwe liefde, een kind en een nieuw lied, wil je het horen? Zo is het altijd gegaan. Op dat onverwachte moment van het weerzien was er een volkomen vanzelfsprekende vertrouwdheid in de korte uitwisseling van ieders leven, met weinig woorden, een soort verbond, maar vooral in het delen van het lied. Hij de maker, de vertolker, degene die me toespreekt en raakt in m'n ziel. Ik de luisteraar, degene die het zwijgen er toe doet, mezelf klein wetend, die kan huilen om de vergankelijkheid van het geluk, om de sterfelijkheid van het leven, om het einde van het feest. Dan is er Nenad, die je moed geeft om er over heen te komen, over de grens, naar de andere oever, waar die ook moge zijn, waar opnieuw kinderen wachten met de droom in hun ogen, in zijn gezicht, in zijn stem.

 

Leo Divendal
zondag 5 februari 2006


[Taken from AIDA Nederland site.]